donderdag 30 juni 2016

Angst voor de dood is wat mij eens in de zoveel tijd aanvliegt. Het is niet zo zeer ziekte, sterven, of lijden dat ik vrees, als wel het gegeven dat ik er op zeker moment niet meer zal zijn en nooit meer zal terugkomen en daar geen weet van heb. Het scherm gaat op zwart en alles wat je ooit deed, beleefde, voelde, wist en herinnerde, is weg.

Dat kan in principe op elk moment gebeuren. Even niet opletten achter het stuur, een orgaan dat er mee stopt, een propje bloed en het is voorbij.

Daar kan ik niet omgaan, met het vergankelijke, dat niets blijft en alles voorbij gaat. Maar dan ook echt alles. Een hang naar vroeger heb ik altijd gehad, maar het is sterker geworden sinds ik kinderen heb. Ik zie ze elke dag en elke dag zie ik in hen mijn eigen jonge jaren. Ik denk aan de jaren op de lagere school, het vouwen van een bootje, ademloos luisteren als de juf voorlas uit Beekman en Beekman, het kleuren van de plaatjes die de Kruisweg van Christus uitbeeldden. De herinneringen zijn soms bijna voelbaar.

Ik denk aan mijn vriendjes van vroeger. Een enkele kom ik soms tegen. Er zijn er bij die ik nooit meer zie en toch hebben we een band. Soms kijk ik zwijgend naar oude foto’s op Schoolbank.

Dat was toen en dat was toen.

Ik denk aan het ouderlijk huis, de vreugde om een cadeautje, kamperen in Duitsland, een middagje sjoelen. Je was ziek, lag op de bank in de kamer, je las de Donald Duck en had zin in sinaasappels.
Hetzelfde voor mijn tienerjaren, de adolescentie, diensttijd, de eerste baan, de nachtdiensten in de drukkerij, de weekenden in discotheek Frascati. Wat ik wel en wat ik niet had moeten zeggen. Ik kan er aan denken, maar ik kan er nooit naar terugkeren, het is geweest.
 
De gedachte aan dat wat geweest is biedt troost. Soms ga ik slapen en denk aan dat wat ik allemaal gedaan heb. Daar beleef ik vreugde aan. Ja, zo was ik toen. Maar als ik weg ben, zijn die herinneringen ook weg en feitelijk is het leven van toen nooit geweest. Omdat het mijn herinneringen zijn en niet die van iemand anders. Mijn zoons zullen aan me denken, maar hun gedachten zijn niet die van mij. Met mij verdwijnt mijn geschiedenis, mijn verhaal.

De frustratie is dat het een gegeven is. Je kunt van alles willen, verzinnen of dromen, ooit, op een dag, gaat het licht uit. Dat wil ik niet. Ik wil altijd blijven leven.

dinsdag 28 juni 2016

We kijken elkaar aan, de man en ik. Hamweg, Harkstede, even na de afslag van de Hoofdweg. Type timmerman. Stevig figuur, kordate blik. Hij is bezig met een specietrommel, ik zit in een auto. Rij door een dorp, een straat en er is altijd iemand aan het metselen. Ik ken hem niet en hij mij niet, dat weet ik heel zeker, maar we knikken. Zoals ik even later doe tegen iemand op een scootmobiel aan de linkerkant van de weg. Opnieuw een volslagen onbekende. Er gaat bij mij geen belletje rinkelen en op zijn gelaat verschijnt evenmin een stralende blijk van herkenning. Ik knik. Hij knikt terug. Een scootmobiel is eveneens nooit ver weg in een dorp. Daar zijn er doorgaans meer van. Soms denk ik: hier zit een nest.

Ik vervolg mijn weg en zie weer even later aan de rechterkant twee vrouwen lopen. Wandelaars. Niet van die trendy Pieterpotten, gewoon, dorpelingen die een ommetje maken. Hoe ik dat zo zeker weet? Niet, maar dat kun je zien. Ik neem gas terug en kijk of het misschien bekenden zijn. Dat is niet zo, maar ik knik. Ze knikken terug.

Daarna ben ik blij dat ik op de rest van de Hamweg geen mens zie. Je blijft aan het knikken. Op mooie zomerdagen zit ik als een ‘nodding dog’ achter het stuur, als een knikkend hondje op de hoedenplank. Dat voelt raar. En ik stel me voor dat al die wandelaars, metselaars en scootmobielers ook niet de hele tijd zin hebben om te blijven knikken tegen Jan en alleman. Daarvoor ga je niet de deur uit. Dat doe je om de zon achter de horizon te zien zakken, de wind in de haren te voelen en omdat de garage eindelijk een keer klaar moet. Maar zoals ik oplet dat ik geen van hen mis, zo zullen zij er voor waken een automobilist te negeren. Je hebt zo een naam als aigenwieze.

Op het werk heb ik het eveneens. Als ik de redactie oploop, groet ik iedereen. Dat levert groetjes terug op, soms gegrom en soms niks. Zelfde als ik wegga. Dan is het nog erger. De meeste collega’s zitten met hun gedachten in een stuk en horen of zien mij niet. Of ze zijn het niet gewend dat iemand groet. Maar ik ben zo opgevoed. Ik doe dat.

Ik bleef dat eerst ook doen toen ik naar de stad verhuisde. Om er te wonen of te werken. Maar daar ben ik snel mee gestopt. Wat hielp was de film Crocodile Dundee, waarin de hoofdpersoon, vers uit de Australische bush, alle New Yorkers groette: ,,See ye around mate.’’

Waarom plattelanders elkaar groeten? Al sla je me dood. Misschien omdat het hier iets meer om leven en dood draait en we meer op elkaar aangewezen zijn. Als je in de stad omvalt is een ziekenhuis nooit ver weg, op een eenzame weg kan het dagen duren voordat hulp arriveert. Dan is het prettig als een dorpeling bij je blijft om af en toe water in je mond te druppelen. Maar dat doen ze niet bij iedereen, alleen bij mensen die groeten. Daarom knikken we. Een bevestiging. Komen we elkaar in moeilijke tijden tegen, dan weten we: goed volk.

Het komt voor, zoals ter hoogte van het café in Lageland, dat ik in het luchtledige knik. De man was druk bezig met de grijze containers en zag me niet. Maar beter een keer te veel gegroet, dan een keer te weinig. Hij was de laatste op de rest van de weg huiswaarts. Het Slochterdiep was leeg. Pas bij de brug, vlak voor ik het dorp inreed, zag ik weer mensen. De overblijfmoeder en haar dochters zaten te vissen en wat klasgenootjes van de jongste zwierven daar omheen. Ik zwaaide. Ze zwaaiden terug.

maandag 27 juni 2016

Het is ineens stil in huis. Ik zit alleen in de kamer, aan de keukentafel. Buiten is het donker. Het lijkt avond, maar het is zowat middernacht. Bij nader inzien zie ik nog een stukje grijsblauw boven het houthok. Een lucht uit een sprookje. Dat vind ik, omdat er een paar takken in het zicht zijn. Als ik een uitzicht uit een raam zou moeten tekenen, is het dit.

Al zou het moeilijk inkleuren zijn. Ik zie een zweem van geel in het blauwgrijs. Een overblijfsel van mijn jaren als drukker. Toen je door dag in dag uit ‘kleurhouden’ leerde dat een grijs of bruin vlak een moeilijk te sturen massa van kleurige rasterpunten is. Ook met papier en inkt is niets wat het lijkt. Alle kleuren van de regenboog zijn opgebouwd uit cyaan, magenta, yellow en black. De wondere wereld van Goethe. Bijzonder: een dichter als grondlegger van de kleurenleer.

Het was weer een dag van de dingen die voorbij gaan. Horst Schimanski is dood. Dat was eigenlijk gisteren, maar het besef kwam vandaag. Held uit mijn jeugd. Een fictieve man, evengoed een held. Ik had voor hem een In Memoriam voor de krant willen schrijven. Maar mijn voorstel was halfslachtig.

Schimanski was een voorbeeld. In de plaatselijke dumpzaak zocht ik eenzelfde parka als hem en zijn taal, met de nodige Duitse scheldwoorden, werd de mijne. Al wist ik dat ik nooit zo kon zijn. Daarom keek ik ook tegen hem op. Was hij als mij, zou hij mijn held niet zijn. Ik heb niks met mensen die op mij lijken. Niet interessant. Ik moet voorbeelden hebben. Liefst met rafelrandjes. Mensen die anders zijn.

Een ander voorbeeld stopt. Zij het niet met leven. Met spelen voor het nationale team van Spanje. Andres Iniesta. Ik vind nooit de woorden waarmee ik zijn voetbal recht doe. Ik bewonder hem in stilte, zie hoe hij de bal beroert, passt, zich vrijloopt en geen moeilijke dingen doet maar altijd de ruimte vindt. Ik herinner me een vriend die een boekje over Willem Hussem maakte. Wat me daarvan is bijgebleven is de opmerking dat naarmate een kunstenaar ouder wordt, hij steeds minder penseelstreken nodig heeft om te zeggen wat hij bedoelt. Zo voetbalt Iniesta. Schoonheid zit altijd in de eenvoud. Ontdaan van alle poespas. Zoals Hemingway schreef, ook een voorbeeld. Ik ben net weer een boek over hem aan het lezen. Nut en noodzaak van die studie ontgaan me; het is fragmentarisch, ik denk steeds, waar wil je heen, wat is je punt, maar alleen al door over Hemingway te lezen word ik vrolijk.

Ons huis was vol opwinding omdat IJsland van Engeland won. Op het EK voetbal. Een klein land, met 300.000 inwoners, die allemaal meerdere banen moeten hebben om de economie draaiende te houden, verslaat de founding fathers van de populairste sport ter wereld. Ze vieren het met een indrukwekkende dans. Gelijk de Maori’s hebben de IJslanders hun rituelen. Dat wist ik niet. Ook dat vind ik mooi, dat ik dingen niet weet en dat die zich opeens aan mij openbaren.

Als ik door een ander raam naar buiten kijk, zie ik puzzelstukjes lucht. Als oningekleurde stukjes van een Ministek-schilderij. Een stukje naar links schijnt het gele licht van de lantaarnpaal achter ons huis door die boom. Ook buiten is het al een tijdje doodstil.

donderdag 23 juni 2016

Ik kan er tegenwoordig op donderdag op wachten. Een telefoontje om een uur of vier. Van de jongste. Of ik niet vergeet vis te halen. Bij de kar op het marktje bij de haven. Dat ging eerst om een broodje haring, toen om kibbeling en tegenwoordig zijn het lekkerbekjes. Voor mij, mijn zoons en de oppas. Zijn vraag was nu anders. Hij herinnerde zich dat ik vorige week melding maakte van een caravan bij de haven. In de kleuren van de Italiaanse vlag. Er stond pizza op de zijkant. Daar deed ik toen niks mee, omdat ik nog steeds iemand ben die eerst de kat uit de boom kijkt, maar ik dacht al wel: dat wil ik volgende week proberen.

Dat had de jongste dus ook. En het was nu volgende week: ,,Zei jij niet dat je pizza kon krijgen op de markt?’’

,,Ja.’’

,,Dan willen Ineke en ik een pizza. Met salami.’’

,,Geen vis?’’, vroeg ik voor de zekerheid.

,,Geen vis.’’

,,Ok’’, zei ik en besloot zelf een pasta te nemen. Dat had ik ook gelezen.

Omdat ik niet vroeg was – af en toe moet ik ook nog werken weet je wel – stond ik pas om half zes op de markt. Ik stapte uit de auto en zag een Italiaans ogende man de poten van de caravan indraaien. Fuckaduckiedoo, dacht ik. Te laat.

,,Breken jullie op?’’, vroeg ik. Leek me een logische vraag.

,,Ja, of wil je wat bestellen?’’

,,Ja.’’

,,Zeg het maar.’’

,,Twee pizza’s salami en een pasta. Kan dat nog?’’

,,Ja, moet kunnen. Wat voor pasta?’’

De caravan was niet groot, dus ik stelde me voor dat ik niet kon kiezen uit dertig soorten.

,,Wat heb je?’’

,,Bolognese, paesana…’’

,,De laatste doe maar.’’

..Ok. En pizza allebei salami?’’

,,Ja.’’

Waarna ik niet goed wist wat te doen. Dat weet ik nooit. Zo’n man is dan aan het werk en jij kunt niks anders dan wachten. Ik zocht een plekje in de schaduw van het havengebouwtje en keek half schuldig naar de visboer omdat ik daar dit keer niet het avondmaal bestelde. De visboeren keken niet terug.

Ik hanneste wat met de smartphone en knoopte een praatje aan met de pizzaboer. Hoe laat ze normaal sloten (zes uur) en of het klopte dat hij van dat ene Italiaanse restaurant in de stad was. Dat klopte. Het stemde me tot tevredenheid want dat was een uitstekend adres. Daar heb ik een paar keer gegeten en soms denk ik daar nog aan.

,,Maar nu niet meer’’, zei de Italiaanse man, ,,ik zit nu in Froombosch.’’

Ik wist niet of dat een goed nieuws betekende.

De bodems van de pizza waren flinterdun, er lag weinig op, maar van oppas en jongste zoon begreep ik dat ze goed smaakten. Beter dan die uit de supermarkt. Een onverwacht compliment. Meestal is het andersom. Ook de pasta was helemaal goed en ik vind dat een geruststellende gedachte, dat we in Slochteren in de haven op donderdag een marktje hebben met een prima visboer hebben en een prima pizzaboer. Dat voelt als vakantie.

woensdag 22 juni 2016

De man boog zich over tafel. Of ik schreef. Hij zag steeds boeken van mij omhoog worden gehouden en ik moest hier en daar een handtekening zetten. Ja. Hoe ik heette. Ik zei mijn naam. Wat ik zoal schreef.

Het liefst zeg ik dat ik maar wat doe, alles wat me voor de vingers komt, maar ik gaf een normaal antwoord. Hij knikte. Die boeken die zaterdag omhoog werden gehouden waren voor de verloting voor na het voetbaltoernooi. Ik had een paar ter beschikking gesteld. Die gingen ook over voetbal.

Daardoor maakte ik wel mee dat om de haverklap werd geroepen dat het toernooi ‘mede mogelijk gemaakt werd door…’ en dan volgde mijn naam, wat een aparte ervaring was en gek genoeg won ik bij die verloting ook een boek. Over voetbal in een vuile oorlog. Opgetekend door twee VI-journalisten. Het gaat over het WK in 1978 en als er voetbal op tv is, is het leuk om over voetbal te lezen.

Ik was dertien ten tijde van de mondiale titelstrijd en van de toestand in het organiserend land, Argentinië kreeg ik toen weinig mee en dat wat ik nu lees is buitengewoon interessant, maar wat me tot dusver vooral is bijgebleven is een bijna terloopse opmerking dat de vrouw van, ik meen PSV-speler Harry Lubse, stiekem verliefd was op René van de Kerkhof. Nu ken ik hem en zijn tweelingbroer Willy niet persoonlijk, maar seks is ongeveer het laatste waar ik aan denk bij het beeld van deze voetballende broers. Een fascinerend gegeven, al weet ik niet waarom ik dat moet lezen.

Ik zoek dat snel even op in het boek, maar kan het niet terug vinden. Nu twijfel ik of ik het wel gelezen heb en voor hetzelfde was het de vrouw van Adri van Kraay.

Wellicht dat het vanavond, als ik verder lees en hopelijk niet meer zoveel pijn aan mijn nek heb, duidelijker wordt. Ondertussen kijk ik naar voetbal, Zweden – België. Een duel dat, zoals de meeste wedstrijden op het EK, geen reet aan is en ik denk even aan de LINDA die ik voor mijn vrouw kocht. Daar stond een artikel in over een vrouw die meldde dat haar kinderen slimmer waren dan zijn. Dat zijn die van mij ook. Slimmer dan mij en omdat er in stond dat een oom bij wijze van grap op verjaardagen dat ene kind de tafel van 831 liet opzeggen, vroeg ik de jongste of hij de tafel van 831 kon. Dat kon hij, al kwam het er niet vloeiend uit. Maar dat was misschien omdat hij Dr. Phil zat te kijken.

dinsdag 21 juni 2016

Slapen gaat al twee nachten rot. In de linkerkant van mijn nek zit een pijn. Een spier, denk ik. Overblijfsel van het voetbaltoernooi van zaterdag. En wellicht ook de verjaardag van mijn schoonvader, die we zondag bij ons thuis vierden. Overbelasting, kan niet anders.

Het vergt wat fantasie om nekpijn te krijgen door voetballen, maar ergens in de voorlaatste wedstrijd kopte ik een lange pass van achteruit - met een beweging waarvan ik niet dacht dat ik die in mij had - over de uitgekomen keeper richting doel.

De bal ging op de lat, maar ik sluit niet uit dat het daar van komt. Mijn teamgenoten hadden ook blessures. De een begon al met een kapotte hamstring, de ander zijn lies begaf het en nog twee man vielen in de loop van het evenement af met duidelijke en onduidelijke klachten. Zelfs de jongeren hadden verschijnselen die normaal alleen bij evenementen als Iron Man en Burning Man voor komen.

In diezelfde voorlaatste wedstrijd vroeg een van hen, circa veertig, of het nog ging.

,,Ja hoor’’, zei ik naar waarheid, ,,hoezo?’’

,,Nou, als je niet meer kunt, kan ik er in. Ik ben nog fit.’’

Ik vermoedde dat het van hem meer eigenbelang was dan dat hij bezorgd was om mijn welzijn en vermoeid was ik wel, dus ik zei: ,,Het is jouw feestje, ga er maar in.’’

Nog geen halve minuut later hoorde ik van de andere kant van het veld een schreeuw: ,,HERMAN. D’R WEER IN.’’

Terwijl ik mijn rentree maakte, zag ik hoe twee mensen hem naar de kant sleepten. Een hele operatie omdat een van die twee probeerde de kramp uit het been van mijn teamgenoot te krijgen. Een mix van Funniest Home Video’s en Jiskefet. Ik durfde niet te lachen.

We moesten zes keer twintig minuten voetballen en daarna nog een finale. Dat is veel voor ongetrainde amateurs. Dat we tweede werden vond ik niet eens erg. Ik was al lang blij dat het voorbij was. Na de douche ging ik in de feesttent zitten en durfde me niet meer te verroeren. Alles deed pijn, echt alles en er zat iets in mijn linkerbeen.

Dat kende ik van de verhalen van onze gastspeler. Die speelde tot ver na zijn veertigste in het eerste van een stad-Groninger club. Hij had na elke wedstrijd drie dagen nodig om te herstellen. Zijn vrouw mocht dan zelfs niet naar hem wijzen.

Zo voelde ik me zondagnacht, nadat het in mijn nek schoot. De pijn wordt iets minder, maar het houdt niet over. Ik nam gisteravond zelfs, na een drukke dag met als toetje een commissievergadering in Loppersum, diclofenac tijdens de presentatie van een jongerenwerker. Ik vond in mijn jaszak ineens een strip met pilletjes. Maar ze hielpen niks en ook de paracetamol van vanmiddag leverde weinig op.
 
Het doet zo’ zeer dat ik me moeilijk op gesprekken en zo kan concentreren. Eigenlijk kan ik me nergens op concentreren. Zelfs autorijden gaat moeilijk, want ik zit scheef achter het stuur. Maar om nou weer bij de dokter aan te kloppen… Ik ben een maand geleden nog geweest met schouderpijn, dus ik ga niet weer. Ik zit het wel uit. Met rust kom je ook een heel eind. Daarbij zijn er mensen met ergere pijnen en kwalen en ik denk ook altijd: over tien jaar lach je er om.

maandag 20 juni 2016

Het regende vandaag. Nogal. De hele dag, hoorde ik mensen zeggen. Dat was niet zo. Het regende eerst niet. De dag begon droog. Zonnig zelfs, vond ik. Dat vond ik al om half acht. Toen stond ik in Bedum op een straathoek te wachten op, klinkt misschien gek, een vrachtwagen. Met een school daarop. Althans, niet in één keer, maar in delen.

Zwaar transport door de straten van zo’n dorp. Dat zou een goede foto opleveren. Maar ik kwam aan, in volle verwachting, zoals ik iedere jaar uitkeek naar de stoomboot en trof de fotograaf die op een truck met dieplader wees en zei: ,,Hij staat er al.’’

,,Own.’’

,,Ik heb hem wel goed op de foto.’’

,,Zou nog een grote kraan komen’’, probeerde ik.

,,Staat er ook al.’’

Die kraan was uit Delfzijl. Dat zag je aan de naam en de kleur.

,,Ik dacht dat de hele handel uit Montfoort kwam’’, probeerde ik nog een keer.

,,Die vrachtwagen wel ja.’’

,,Own.’’

Ik zeg de laatste tijd vaak ‘own’. Dan valt iets mee of iets tegen. In dit geval tegen, of ik kijk te veel Outback Truckers. Ik hoefde daar vanochtend niet te zijn. Maar het leek me leuk zoiets eens mee te maken in Noord-Groningen. Dat kon ik vandaag op mijn buik schrijven. Woensdag gaat het feest wel door, want vanaf die dag komt de rest van de school, iets van 114 units. Tien transporten per dag of zo. Iets van tien dagen lang. Misschien dat we dan weer een fotograaf sturen. Ik ben er dan niet bij, want woensdag ben ik vrij.

We vroegen een man in een geel pak of dit het was. Volgens hem wel. Hij mompelde iets over ‘pers dit en pers dat’ en even later kwam er een andere man aan, die ons even bijpraatte. Dit was het inderdaad voor vandaag, bevestigde hij.

Wij wisten dat overigens dankzij de fotograaf, die meteen iedereen aanschoot voor informatie. Hij deed eigenlijk wat ik moest doen. Maar ik ben van het afwachtende type.

Voor het evenwicht, maakte ik op mijn beurt een foto. Voor mezelf. Vond ik leuk. Ik dacht: misschien tweet ik hem, misschien niet. Ik deed dat uiteindelijk niet. Ik vond het wel leuk om te kijken, want ik hou van bouwplaatsen. Het zijn plekken waar echt wordt gewerkt. Belangrijke dingen verrijzen daar. Zoals een school. Of een woning, of zo. Daar hebben mensen meer aan, dan wat richtingloos gezwets op een blog. Ooit, denk ik, ooit ga ik eens in een vrachtwagen rijden.

Ik keek jaloers naar de kraanmachinist die, als bestuurde hij een grijper op de kermis, contragewichten uit een trailer takelde. Alles met de kalmte van een chirurg die voor de honderdste keer via de grote teen een open hartoperatie uitvoert. Ondertussen reed een graafmachine voorbij met daarop een heftruck-bek. Hij vervoerde wat heen en weer. Pallets, als ik me het herinner.

Omdat er verder weinig zou gebeuren, keek ik nog even naar de chauffeur van de truck met oplegger die rakelings langs ons het terrein afreed. Het regende nog steeds niet. Ik vond wel dat het wat harder was gaan waaien.

vrijdag 17 juni 2016

Ik dacht: ik ga weer eens bloed geven. Dat deed ik al, maar dat gaat zo vaak zoals het gaat. Een oproep, komt slecht uit, herhalingsoproep, ook lastig en na drie keer stuurt de bloedbank maar geen oproep meer.

Een deel van mijn excuses: ik werkte in Assen. Dan is het onhandig om tussendoor heen en weer naar de stad Groningen te rijden. Je bent zo twee uur kwijt en ik had een strenge chef daar.

Maar mijn bureau staat al bijna een jaar weer in de stad Groningen, mijn vrouw dringt vaak aan dat ik mijn bloedwaarde eens moet laat meten, omdat ik er bij loop alsof ik net onder een trein ben doorgekomen en ik had daarom ineens iets van: ja, laten we het weer eens doen: bloed geven.

Op de gok, want de oproep was al lang geleden.

Ik had rijbewijs mee, het meisje keek even in het systeem en ja hoor, dat kon gewoon.

Aan de procedure was weinig veranderd. Eerst een formulier invullen met vragen over het medicijngebruik van de laatste tijd, of ik nog seks met mannen had, zwanger was, een tattoe had laten zetten, of dat ik me liet betalen voor seks (nee man, andersom: ik wil geld toegeven) en of ik jongstleden nog in Bokkiwokkistan ben geweest, daar dan onbeschermde gemeenschap had en meer van dat soort dingen.

Dat had ik allemaal niet, ik bedoel, in Slochteren gebeurt weinig en dat is soms wat saai, anderzijds kon ik nu gewoon door. Mijn bloeddruk viel me mee, ik meen 157 om 88, wat iets te hoog is, maar iets te hoog is helemaal niet erg. IJzerwaarde ook OK, mijn hart sloeg normaal en nee, verder geen ziekte onder de leden. Dat ik een paar weken geleden Diclofenac gebruikte kon door de beugel. Dat deed ik vanwege een ontsteking aan de schouder en dat kwam weer van veel te enthousiast in de tuin werken. Dat doe ik dus ook niet meer.

Ik hou van het ritueel bij bloed geven. Meestal laat ik me in de linkerarm prikken, daar heb je ook stoelen voor, voor links of rechts prikken en na een paar minuutjes komt er dan een mevrouw in een witte jas bij je staan met een bakje.

In een bakje zit een zakje, buisjes, een lange slang en aan het einde van die slang een grote naald.

De binnenkant van de arm moet naar boven en dan bindt de verpleegster je bovenarm af zodat je aderen opzwellen en ze goed kunnen mikken.

Ik heb mooie aderen, fantastisch eigenlijk, zo mooi zichtbaar en ik denk elke keer dat ik een carrière als junk ben misgelopen, zo gemakkelijk is het prikken. Gaat altijd goed, al doet het een beetje pijn. Dat komt dan omdat de punt van die naald tegen de binnenkant van de ader drukt. Als je dat zegt, haalt zo’n dame de naald een stukje terug en is het te doen. Die naald in de arm jeukt wel, maar dat is omdat het lichaam weet: hé, er zit iets vreemds hier, weg ermee. Afstotingsreactie.

Nadat eerst wat buisjes bloed worden afgenomen voor wat testen, ik weet niet wat voor testen, zal ook wel met seks te maken hebben, kan de zak vol stromen. Je geeft een halve liter per keer en dat gaat vrij vlotjes. Door voortdurend te knijpen in een bal of een soort zachte dildo, hou je de gang er in en duurt het ongeveer zes minuten.

De bloedbank is de enige plek waar ze zeggen dat ik bloedmooi ben. Ik heb namelijk bloedgroep O negatief. Het goede daaraan is dat je dat kunt gebruiken voor alle andere bloedgroepen.

Wat ik niet wist, maar dat zag ik op het formulier toen de mevrouw het meenam: ik was al achttien keer geweest. Ik weet alleen niet of dit de achttiende was, of dat ik nu op negentien zit. Hoe dan ook, binnenkort zal een cadeautje mijn deel zijn, bij de twintigste keer. Daar doe je het voor, plus dat je andere mensen helpt.

Als ik weer afgekoppeld ben ga ik aan de grote tafel zitten, waar je koekjes kunt eten en een mevrouw vraagt of je iets wilt drinken. Ik wil altijd Cup-a-soup. Tomaat. Bij het drinken en het eten van Wasa-crackers met kaas, of zo’n gevulde koek, lees ik wat. Dat doe ik altijd. Ik heb last van leesdwang. Maar de leesmap bij de bloedbank is ruk. Geen Playboy, voor de interviews, Voetbal International, Rolling Stone of The New Yorker (grapje), meestal is het behelpen met de LINDA en daar ben ik direct voor een jaar ook weer klaar mee.

Terug op de fiets naar het werk is het credo: kalm aan, omdat ik me ietsig licht in mijn hoofd voel. Ik beeld me elk moment in dat ik omval, maar dat is bij de voorgaande achttien (of zeventien) keren ook nooit gebeurd en ’s avonds als ik thuiskom gun ik mezelf een borrel. Goed voor de bloedsomloop. Dat deed ik trouwens elke dag al.

woensdag 15 juni 2016

Een gevloek uit de ene jongenskamer, iets met downies en pauper en daarna een gesprek, tussen mijn zoons. Ik vang op dat de oudste zegt, zwaar geïrriteerd: ,,En dan moet je ook nog staan lachen.’’

Dus loop de korte gang door en vraag wat er aan de hand is. Hij wijst op zijn kussen. Daar ligt een stinkbom. Een deel ervan op het matrasovertrek.

,,Dat is niet handig’’, zeg ik tegen de jongste, ,,stinkbom oké, maar niet op het bed. Op een stoel, op de grond, in zijn schooltas. Daar was-ie voor bedoeld.’’

Hij knikt, al kan ik er geen schuldig gezicht van maken.

De oudste blijft vloeken, al bespeur ik geen aanstalen om de boel op te ruimen.

,,Zal ik even schoonmaken?’’, vraag ik.

Zoons zijn verbaasd dat het een vraag is.

Ik pak het overtrek, kussensloop, gooi het in de wasmand, pak schone uit de kast in onze slaapkamer en verschoon het bed. De jongste mag met doekjes de bomresten op de vensterbank opruimen. Er ligt niet veel en binnen een paar minuten is de klus geklaard.

Terwijl ik het raam open zet, merk ik op: ,,Ik ruik niks.’’

,,Een slechte stinkbom’’, constateert de oudste, ,,hoe komt hij er eigenlijk aan?’’

,,Gekocht van een klasgenootje. Een euro of zo. Hij heeft er dus zelfs geld voor over om jou te plagen.’’

,,Oh, ik ga hem zo wreed terug pakken.’’

Dat is dan waarschijnlijk voor een later moment, want hij blijft zitten waar hij zit. Ik pak de doekjes, loop terug naar de woonkamer, waar de jongste in de keuken zijn handen wast. Op fluistertoon zeg ik: ,,Dat was niet handig, op het bed. Nu is H. erg boos.’’

Hij grijnst.

,,Of vind je het leuk dat hij boos is?’’

,,Het was het elke cent waard.’’

dinsdag 14 juni 2016

Het eerste wat ik zie als ik mijn computer aanzet is een zwart-wit foto. Van Ernest Hemingway. Zittend aan een tafel, in korte broek en overhemd met korte mouwen. Ik weet niet hoe oud hij hier is. Ik zou kunnen gokken, maar dat doe ik niet. Zijn haar is zwart, ietwat grijs aan de slapen.

Voor hem ligt een schrift, een stuk papier. Dat kan ik niet zo goed zien. Er liggen nog wat andere paperassen naast en voor hem en aan de linkerkant, voor de kijkers rechts, ligt een bril. In zijn rechterhand heeft hij een pen en met zijn linkerhand, krabt hij net even voor zijn oor. Je ziet dat hij een tekst leest. Al is onduidelijk of de man daarbij iets denkt.

Het is mijn favoriete foto van Hemingway.

Er gaat een onvoorstelbare - rust is niet het goede woord – vanzelfsprekendheid vanuit. Dit is de man, dit is wat hij is. Schrijver.

Balans, ook dat zie ik er in.

Het tafelblad deelt de foto door midden. Je ziet zijn lichaam boven en onder de tafel. Zijn harige benen, zijn harige armen. Ik weet niet waarom mij dat opvalt.

De kamer is eenvoudig, basic. De tafel is stevig, maar geen pompeus geconstrueerd schrijfbureau of zo. Zo’n aanstellerig ding waar je iemand als Mulisch achter ziet zitten, met een pijp in de mond en een sjaaltje om de nek. Nee, hier zit een man die bij het schrijven weinig ümfeld nodig heeft. Alleen een kleine boekenkast achter hem, waarvan ik geen titel kan ontwaren. Ook is onduidelijk aan welk boek/artikel/essay/brief mijn favoriete schrijver werkt.

Aan zijn linkerpols een horloge. Ook geen overdreven ding. Gewoon, een horloge. Een praktisch sieraad waarop je kunt zien hoe laat het is en waar je verder niet moeilijk over hoeft te doen.

Ik hou niet zo van statements, maar deze Hemingway, aan deze tafel, in deze setting, is wat schrijven is.

woensdag 8 juni 2016

Ik zit voor de tv en kijk in het keelgat van een man. Een oude man. Geen fijn gezicht. Het is dr. Pol. Een beroemdheid, maar eerlijk gezegd zit ik niet te wachten op een close up van een huig en een wat gelig gebit van iemand die de zeventig is gepasseerd, maar voor ik kan wegduiken is het beeld alweer weg. Mezelf kennende weet ik dat ik hier nog vaak aan ga terugdenken.

Dr. Pol was jarig en zijn zoon en ik geloof zijn vrouw hadden met roze spuitbus een verjaardagsgroet op de zijkant van een koebeest gespoten. Zodat als de dierendokter zijn arm in de reet van het dier zou steken, hij toch een beetje een feestelijk gevoel had.

Het achterwerk van het dier komt ook in beeld en ik ben allesbehalve een deskundige op het gebied van koeienkonten, maar omdat de camera er dicht op zit zie ik aan de bloederige bobbels dat die kont niet helemaal goed is.

Fijne verjaardag, zo.

Als ik vraag of het er af mag, zeggen mijn zoons van niet. Waarom niet, vraag ik. Ze vinden het leuk. Waarom? Omdat Dr. Pol dieren beter maakt. Het is interessant, leggen ze uit en dat klopt: het is ook interessant, alleen niet op een vlak dat mijn directe belangstelling heeft, zeker niet als ik net gegeten heb en bij wijze van toetje een stukje chocola op mijn tong laat smelten.

Zoals dr. Phil vervelend is, zo zijn praatprogramma’s saai, of realityshows waarin een boer een vrouw zoekt, of twee en uiteindelijk drie naakte mensen om God weet wat voor redenen opdrachten moeten uitvoeren op een onbewoond eiland.

Dan kijk ik nog liever met de oudste naar Nazi Megastructures. Niet omdat we verlangen naar de tijd waarin de Duitsers probeerden de wereld opnieuw in te richten, maar om de soms indrukwekkende bouwwerken en juist het feit dat ergens op plekken waar wij nooit zullen komen, netwerken van gangen, hallen en opslagruimtes onder de grond liggen. Wie weet waar zich nog meer dingen bevinden waar geen mens vanaf weet, behalve de redactie van National Geographic.

Ook op NGC en Discovery worden items onnodig gedramatiseerd, maar je ziet op die pseudowetenschappelijke zenders nog wel eens een shot zonder een talking head. In tegenstelling tot de brij op publieks- en commerciële zenders rond prime time, waar bij voortduring iemand boos is, huilt of het niet meer ziet zitten, omdat haar man het met haar zus deed, hij of zij verwaarloosd is door moeder, vader, opa of oma, broer, zus of door allemaal en de nieuwste trend is dat commerciële zenders willen scoren over de ruggen van geestelijk gehandicapten.

Het is natuurlijk bizar dat we een fantastisch medium als televisie hebben en we na een jaartje of zeventig niet verder komen dan een programma over een mij totaal onbekende vrouw die klaagt over het feit dat haar, mij al even onbekende, man, twee linkerhanden heeft.

Ga bij hem weg, denk ik. Wordt toch niks meer.

Zelfde gevoel bekruipt me als ik stellen zie die hun kinderen uit hun vertrouwde omgeving scheuren, terwijl elke ouder weet dat kinderen liever doodgaan dan vriendjes, zwembad, school en slaapkamertje achter te laten, om een of andere onbereikbare droom na te jagen. Blijf thuis, denk ik, of bereid je gewoon beter voor.

En wat is eigenlijk de achterliggende gedachte dat wij dat allemaal moeten weten?

Amusement?

Daar heb ik andere ideeën over.

Ik heb het bovendien druk zat, zonder ook nog eens bezig te moeten zijn met de sores van landgenoten die niet goed nadenken voor ze ergens in stappen.

Zo moeilijk is het leven ook weer niet. Gewoon geen domme dingen doen.

Tot overmaat van ramp genereren alle praatprogramma’s en realityshows en zangcontesten een nieuwe dynamiek, want alle 500.000 kijkers per uitzending hebben er op Twitter een mening over, steken die uiteraard niet onder stoelen of banken, want waar is Twitter anders voor en al die meningen komen ongeveer overeen met wat mij bekruipt als ik gedwongen word mee te kijken en dan denk ik: kijk dan niet.

Het gaat toch nergens over.

Al wordt de indruk gewekt van wel. Geluid en beelden zijn zo gemonteerd dat het een aaneenschakeling is van flitsen en gebeurtenissen, gekakel en geruzie. Ik word knettergek van de hoeveelheid impulsen. Je bent tegenwoordig blij dat je een reclame ziet voor een smeerseltje tegen vaginale schimmel.

Ik ben niet tegen televisie. Integendeel. Maar 99 procent wat ik zie is niet mijn kopje thee. Er wordt zelden een opmerking gemaakt die je als ‘tijdloos’ zou kunnen bestempelen, omdat hij een week door je hoofd blijft spoken en je levensvisie overhoop gooit. Zelfs rond voetbalwedstrijden niet, die ook meer en meer omgeven worden door gelul en bij voorkeur door ex-voetballers waarvan je denkt: goh, waar speelde hij alweer?

Wat blijft hangen is dr. Pol die tot aan zijn schouder in een koeienreet zit om ergens in het binnenste van het dier een paar magen recht te leggen.

Dat zal dan precies de bedoeling zijn, maar ik hou me vast aan een berichtje dat ik ergens las, Twitter of in de krant, dat jongeren weer vaker naar een boek grijpen.

dinsdag 7 juni 2016

Ik durfde vandaag amper naar gitaarles. Omdat ik weer niet had geoefend. Dat komt de laatste tijd vaker voor. Het hoeft eigenlijk niet heel erg veel, kwartiertje per dag, maar ja, een dag is om voor je er erg in hebt en soms, dan zit ik net op de bank en denk ik: oh ja, gitaar en dan denk ik: ach, kan morgen wel en dat denk ik dan ook weer als het morgen is en voor je het weet is het dinsdag en sta ik weer met een bezwaard gemoed voor het huis van de gitaardocent.

Dat wat ik voor vandaag in had moeten studeren (eigenlijk voor vorige week al) was een Flamenco-riedeltje; paar akkoorden afgewisseld met tokkelloopjes. In principe te doen, maar je moet het wel doen.

Ik draaide er ook niet om heen en zei, toen ik de gitaar stemde, het maar eerlijk: weer niet geoefend.

Roel, zo heet de gitaardocent, glimlachte: ,,Te druk met de poesjes?’’

,,Eh, ook een beetje.’’

Het zit in mijn aard dat ik me verontschuldig voor alles wat ik nalaat, vergeet of verstommel. Ben ik zo gewend van mijn jonge jaren. In de jaren zeventig deed je als kind standaard alles verkeerd. Dan hoorde je meteen: ,,Zeg even sorry.’’ En dat ben ik blijven doen. Op de een of andere manier sta ik in de stand dat ik mensen te kort doe, of zo. Wat onzin is. Anderen houden zich minder met je bezig dan dat je zelf denkt, maar goed: het zit er in.

Het is ook mijzelf overigens een raadsel dat ik te weinig oefen, want ik vind gitaarspelen hartstikke leuk. Een aantal liedjes kan ik best aardig en die ken ik aardig, omdat ik ze veel heb geoefend. Zoals een andere instructeur, de zoon van Moti, ons eens zei: je moet een nummer wel duizend keer spelen. Dan ken je het. Dat heeft dus minder met talent en meer met ambacht te maken. Ongeveer mijn levensmotto. De klare waarheid van een opmerking als ‘oefening baart kunst’, daar kan ik me helemaal in vinden.

We vragen elkaar altijd hoe het met ons gaat en daarna constateerde Roel dat ik me langzaam aan toch ontwikkelde en ging nog even door op de houding van mijn rechterhand bij het flameco-riedeltje. Die van mij bewoog heen en weer alsof ik hem net uit de brandnetels trok, terwijl het de bedoeling was dat alleen de wijsvinger bewoog. Ik moest doen alsof ik die wegschoot. Dat ging lastig. Daar moest ik dus nog even op oefenen.

Of ik nog andere wensen had, qua in te studeren liedje?

De vorige keer had ik ‘Jailer’ van J.J. Cale geopperd. Roel was er nog niet aan toegekomen om chords en tabs van die song te vinden, dus zei ik ‘doe dan maar iets van een zomerliedje of zo’. Het was tenslotte mooi weer en 29 graden op het oefenkamertje.

De les duurt 25 minuten dus hij kon geen kwartier zoeken en dat wat hij het eerste er uit pikte, ‘The Wild Rover’ van The Dubliners, werd het. ,,Ah, De Langeleegte’’, zei ik. Want de basis voor het clublied van SC Veendam was een Ierse traditional.

In mijn beleving is dat een soort hoempapa-song, maar zoals Roel het uitlegde en voordeed, viel dat erg mee. Leuk, vond ik, zoals ik bijna alle liedjes die ik in moet studeren, leuk vind. Ik ga nu op zoek naar de livecd van die baardmannen in de bultje-bultje-ken-nog-meer-op-zooi die voor onze cd-collectie moet doorgaan. En door dat liedje weet ik nu ook de naam voor het wit/crème katje: Molly Malone.

maandag 6 juni 2016

De zwarte heet Rover, de grijs-zwart gestreepte noemen we Dzjengus en voor de witte (eigenlijk cremé) half Siamees hebben we nog geen naam. Ik stelde blacky voor, maar mijn humor komt nooit zo aan. Als ik de mop van de twee haaien vertel (‘Zwemmen twee haaien in de zee, zegt die ene haai tegen de andere haai: hai’) kijken mijn zoons en vrouw naar mij alsof ik een schone luier moet.

De drie nieuwe katjes zijn niettemin een feest. Ze arriveerden vrijdag, terwijl ik aan het voetballen was. We wilden eigenlijk twee, maar van het nest van vier bleef één over. Vonden we sneu. Hebben we de derde ook genomen. Ik bedoel, ik sta er over een paar weken toch weer alleen voor qua verzorging en of ik nu twee vreten moet geven of drie, maakt ook niet uit.

Ze verblijven voorlopig in de woonkamer. Tot ze gewend zijn. Aan ons, aan ons huis. Dat is een nadeel, met deze tropische temperaturen, omdat de deuren dicht moeten blijven, maar ik vind het leuk; weer levende have om ons heen. Dieren horen bij een huis.

Het is opnieuw oppassen geblazen omdat je nergens een wijnglas meer kunt laten staan, of een bord eten en de jongste riep net ‘Het stinkt hier naar kak’, naar waarheid overigens, want er hangt hier bij tijd en wijle een enorme putlucht, maar we zijn er blij mee. Met de katjes.

De oudste ook.

Die wilde na het verscheiden van Raï never nooit een kat weer, want dat was zijn vriend, maar hij loopt weg met de drie. Dat wisten wij natuurlijk wel, zo gaat dat. Als ouder weet je wat goed voor je kind is.



Apart is dat van de een op andere dag alles weer anders is. Je zit op een groene bank en ineens rent er iets in je ooghoeken voorbij. Of je ziet ineens een pootje over de rand, dat ritmisch in het luchtledige mept. Ze zijn in de fase dat elke bewegende vinger een prooi is.

Favoriete slaapplek is vooralsnog bovenop de stapel tijdschriften. Dat verbaast. Je denkt: dat mandje met dat dekentje, dat is goed voor jullie, maar nee.

Ze spelen met een veter. Geen moment bij stil gestaan dat zoiets leuk was. Al bergen we die ’s nachts op. Je moet er niet aan denken dat er een de veter om zijn halsje krijgt en wij zijn daar niet bij.

Dat wat ze eten valt me mee. Ik had melk gekocht, harde brokjes en zachte brokjes, maar het is nog geen hapsloekweg. Ook het rieten bijzettafeltje waar ze gedrieën onder kruipen is een verrassende plek. Zal wel bescherming bieden, tegen al die langslopende grote benen.

Het schichtige is er na drie dagen al een beetje af. Zoals de oude Raï bij mij zat als ik achter de laptop zat, zo kijkt de witte aandachtig hoe mijn vingers over de toetsen bewegen.

Lijkt zo lang geleden, een kat naast me bij het schrijven.

Gek, ze dommelt langzaam in. Zoals Raï tegen mijn arm aan sliep als ik werkte. Al kan het ook van de warmte komen die de laptop uitstraalt.

Of de warmte die ik uitstraal.

Er ligt zelfs een pootje op mijn arm. Ik heb er een vriendin bij. Alleen nog een naam voor haar: Maus, Maan, Moon, Jolie, Blacky, Witje, we komen er niet uit. Sissie, zegt mijn vrouw. Zij vindt de witte trouwens ‘lelijk’. Vanwege de blauwe ogen en de witte vacht. Je bent zelf lelijk, zeg ik tegen mijn vrouw.

Snowy, Romulus, Remus, Miller, Garfield, Felix, Sirikit, Whitey, Whisky…

donderdag 2 juni 2016

Ik heb een ideetje: Dag van de Gasopstand. Waarom? Om toch. Omdat we er klaar mee zijn. Met het gedoe. We zijn murw. Ik vertel niks nieuws als ik zeg dat het nog steeds krabben en knoeien is met schadeherstel, compensatie en gevoel van veiligheid. Goed, er is al een tijdje geen gasbeving van formaat meer geweest, maar dat wil niet zeggen dat die niet kan komen.

Uit alles wat tot mij, tot ons, mijn collega’s bij het DvhN komt, is dat de klachten niet minder worden, maar hetzelfde blijven. Of zelfs erger. Schades worden bijna standaard afgedaan als ‘C’, wat betekent niet aardbevinggerelateerd en mensen voelen zich geïntimideerd, geschoffeerd en gekoeioneerd door de NAM. Daar zijn natuurlijk geen rapporten van, dat vertellen mensen ons. Mensen wiens huis tegen de vlakte gaat, moet, of die nog steeds wachten op herstel. De Shell vertoont hier hetzelfde gedrag als in Nigeria en minister Kamp zegt in het boek De Gaskolonie dat hij toch echt beslist en hij alleen en het is ik, ik, ik, maar…

Nu ja, dit is de zoveelste keer dat ik dit optik en ik ga niet nog verder, behalve één opmerking nog en dat is hoe Zweden laat zien dat het toch echt anders kan. Daar wordt een heel dorp, Kiruna, drie kilometer verplaatst ten behoeve van de mijnbouw en mensen krijgen de waarde van hun huis vergoed en daar zelfs 25 procent boven op.

Ik zeg: Dag van de Gasopstand. Op 29 mei was mooi geweest. Op die dag in het jaar des heren 1959 werd immers op het land van Boer Boon in Kolham gas ontdekt. Omdat het nu 2 juni is ben ik dus te laat. Wat nog wel kan: 1 juli 2016, precies 55 jaar geleden vroeg de NAM de concessie ‘Groningen’ aan.

Het is maar een ideetje en misschien een dom idee en ik weet eerlijk gezegd ook niet wat we die dag zouden moeten doen, staken, alle wegen blokkeren, honderden vuurspuwers de straat op sturen, met zijn allen poffert maken, zoiets, maar ik vind het wel goed klinken: Dag van de Gasopstand.

woensdag 1 juni 2016

De bijen kwamen voorbij in een interview met de dijkgraaf van Waterschap Hunze en Aa’s. Alfred van Hall, heet hij. We spraken over ’t Roegwold, een gebied van zeg 1100 hectare tussen Slochterdiep en Schildmeer. Landbouwgebied veranderd in natuur. In de regel heet dat ‘teruggegeven’, maar dat is gelul. Natuur krijgt niks terug. Natuur rules. Ook al bombarderen we nu de hele mensheid aan gort met alle kernbommen die we hebben, zelfs dan zijn er specimen die overleven en, wellicht in een andere vorm vanwege de overdosis aan radioactiviteit, blijven doorleven. De mens zal het onderspit delven, het leven niet.

Wat Van Hall zei over de bijen, want landbouwers zijn natuurlijk niet blij met het opofferen van land dat al eeuwen familiebezit is en brood op de plank brengt, is dat ze een goed voorbeeld zijn van dat de landbouw niet zonder natuur kan. Zonder het werk van de geelzwarte vrienden zou het telen van bepaalde gewassen niet mogelijk zijn.

Oud-minister Cees Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ging een dag later in de Fraeylemaborg, bij de afronding van bijna 25 jaar werk aan ’t Roegwold, een stapje verder. Hij zei: als er geen bijen zouden zijn, waren we binnen drie, vier dagen allemaal dood.

Goed, Veerman en Van Hall spraken dezelfde taal, voor hetzelfde project, maar ik dacht aan het smsje van mijn chef Drenthe, ongeveer een jaar geleden. Ik was net aan de slag bij het DvhN en de strekking van het berichtje was dat ik het ‘vuilbroed’ die dag moest oppakken. Ik smste terug: ‘Wat is vuilbroed?’

Ziekte onder de bijen. Ontdekt op twee plekken in de regio Zuidlaren – Hoogezand-Sappemeer en het was toen groot nieuws. Hoewel ik er een verhaal van maakte snapte ik de zorg toen niet zo, maar nu wel. Als het de bijen niet goed gaat, dan merkt de mens dat.

Direct.

We gaan er gewoon aan zonder de bijen.

Wij hebben sinds kort een kas. Door mijn vrouw gewenst, door mijn vader gemaakt. Ik heb er nauwelijks tijd voor, maar ik vind het mooi zoals het staat en oudste zoon heeft het inmiddels als zijn project gekaapt en hij zorgt er voor en ziet de plantjes groeien. Opa ziet toe en komt met tips en wetenswaardigheden en afgelopen vrijdag zei hij tegen mij en tegen zoonlief: ,,Die deure mout n stukje open blieven, den kinnen de bijen bie de plantjes.’’

Ik dacht: hoe weet hij dat nou?

Hij praat met mij alleen maar over FC Groningen, of over de familie en leest nooit een boek. Ik realiseer me dat de laatste constatering ook iets over mij zegt, maar hoe komt deze man aan deze wijsheid? Van generatie op generatie doorgegeven, of weet ik dat als enige niet omdat ik mijn hele schooltijd met de handen bij de potlood zat?

Wat me ook weer verbaast is dat mijn vader met enige regelmaat dat soort boerenwijsheid (‘Wait Joke wel dat bloumen woater mouten hebben?’) laat zien, terwijl het aan de andere kant een onnozelheid is van heb ik jou daar.

Hij zette eens een fles Westpoint op tafel. Bourbon bij de Aldi even over de grens. Iets van zeven of acht euro.

,,Lekker’’, zei ik.

Waarna een betoog volgde dat ze af en toe naar Duitsland gingen en dat de drank er erg goedkoop was.

,,Neem de volgende keer tien flessen voor mij mee’’, zei ik,

,,Moie’’, zei mijn vader.

,,Hoezo moie”,, antwoordde ik, ,,Is ja goedkoop. Gooi de kofferbak gewoon vol. Ze controleren toch niet. Je moet alleen geen ongeluk krijgen. Dan ontploft de kofferbak.’’

,,Straks denkt elk dat wie zoepers binnen’’, zei mijn moeder.

,,Wat denken jullie dat die andere Nederlanders bij de Aldi en Lidl in Duitsland doen’’, probeerde ik nog: ,,voor de broccoli en bratwurst? Come on.’’

De scene herhaalde zich een keer of wat. Op de vrijdagen dat ze oppassen, of tijdens verjaardagen. Mijn vader schonk met vreugde een ‘Mummeltje’ aan wie dat maar wilde en keer op keer volgde het verhaal dat het zo goedkoop was: ,,Zie hebben ook whisky. Lust ons Harmpje ook.’’

,,WAIT IK! NEEM GEWOON TIEN FLESSEN MIT! IK BETOAL JOE TERUGGE, AS DAT T PROBLEEM IS!’’

,,Wie willen ons nait schoamen’’, zei mijn moeder.

Ik kom zelden in Duitsland, eigenlijk één keer per jaar (heen en terug samen), op weg naar Frankrijk, maar vanochtend was ik er. Jongste zoon had met school uitwisseling in Weener. Een ritje van drie kwartier. Omdat ik nog moest werken sloeg ik het kopje koffie op de Grundschule af, maar kon de verleiding niet weerstaan toen ik bij de rotonde de Aldi zag. Ik nam een karretje, pakte vier flessen Westpoint, drie flessen perenschnapps, twee flessen korn en twee flessen rum. Van onbestemde merken, dat wel, maar alles bij elkaar nog geen negentig euro.

Het gerammel van de flessen op de bijna lege parkeerplaats klonk inderdaad wat gênant om kwart voor negen ’s ochtends, maar de enkele huisvrouw die ik groette liet niks blijken. Met een brede grijns reed ik over de A7 terug naar Slochteren, laadde de boel in de schuur en sloeg aan het schrijven. Om een uur of twee schonk ik me een perenborreltje in, verwelkomde de oudste die net van school kwam en zei hem dat hij de plantjes in de kas water moest geven: ,,En vergeet niet de deur een beetje open te laten. Voor de bijen.’’